Koffiezetapparaten kun je opdelen in drie soorten. Ten eerste zijn er de welbekende filterkoffiezetapparaten. Die werken eigenlijk net zoals je vroeger met de hand koffie zette: heet water druppelt langzaam door een met gemalen koffie gevuld koffiefilter. Daarnaast zijn er nog de apparaten die onder druk koffie zetten. Die kun je weer opdelen in apparaten voor koffiepads (bijvoorbeeld Senseo) en apparaten voor cups (bijvoorbeeld Dolce Gusto).

Elke versie heeft zo z’n voor- en nadelen. Pads- en cups-apparaten zijn sneller en gemakkelijker: binnen een minuutje heb je een lekker bakje koffie. De smaak bij cups is vaak wat voller en romiger dan bij pads. Als je zelf de sterkte en hoeveelheid in de hand wil houden, of in één keer een grote kan wil zetten, kun je beter voor een filterkoffiezetapparaat gaan. Dan moet je wel wat langer op je eerste kopje wachten. Filterapparaten beginnen bij lagere prijzen, en de prijs per kopje ligt ook lager.

Voor minder dan honderd euro kun je alle drie de koffiezetapparaten kopen. Filterkoffiezetapparaten beginnen al bij zo’n twintig euro, maar je kunt ook een veelvoud betalen. De goedkope Senseo-apparaten beginnen zo rond de zestig euro; als je een uitgebreider model wil, moet je aan een bedrag rond de honderd euro denken. Voor cups-apparaten geldt hetzelfde, al zijn die gemiddeld iets duurder dan apparaten met pads.

Échte koffieliefhebbers zweren bij een espressomachine. Die malen doorgaans de bonen zelf, zodat je altijd verse koffie hebt. Ook beschikken espressomachines vaak over een ingebouwde melkopschuimer, een schoonmaakprogramma, en verschillende functies voor verschillende soorten koffie. Daar betaal je dan ook wel voor: goede espressomachines beginnen rond de 250 euro, maar apparaten van meer dan 600 euro worden ook veel verkocht.